Deze extra-huiswerkrubriek is gemaakt voor wie de cursus “Básico 3” volgt en graag wat meer oefent vanachter de computer. Als je met de cursus begint, krijg je ook direct toegang tot dit hele gedeelte. De sectie is verdeeld in hoofdstukken (net als het boek). Elk hoofdstuk bestaat uit verschillende soorten interactieve oefeningen en een lijst met video suggesties. Dit is gerelateerd aan de cursusstof die in de les is behandeld. Je docent zal je vertellen wanneer je welke oefeningen het beste kunt doen.
Onze “Básico 3” cursisten hebben GRATIS toegang. Heb je de cursus niet gedaan, maar heb je wel dit niveau? Je kunt dan eenvoudig toegang krijgen door het aangegeven bedrag te betalen.
Het gedeelte is opgedeeld in hoofdstukken (net zoals het boek). Elk hoofdstuk bevat verschillende soorten interactieve oefeningen en een lijst met video suggesties. Deze zijn gerelateerd aan de lesstof die behandeld is in de cursus.
Duur: 8 uur
Spaans niveau: A1.3
Geldigheid: 13 weken
Wat ga ik hier oefenen?: Mening uiten en vragen naar de mening van iemand anders. Zeggen of je ergens wel of niet mee eens bent en vragen of iemand anders ergens wel of niet mee eens is. Een wens of behoefte uiten en vragen naar de wensen/behoeften van iemand anders. Praten over gewoonten. Plaatsen, personen en momenten vergelijken. Verschillende soorten winkels en wat we daar kopen (kleding, eten, etc.). Verschillende soorten woningen en hun inrichting. Gebruik van de ‘Presente de indicativo’ van de meest voorkomende regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Gebruik van het werkwoord ‘ser’ om te zeggen of vragen hoe laat het is en om naar de tijd te verwijzen. Extra argumenten geven voor een eigen standpunt of mening. Een ander vragen om een standpunt of mening toe te lichten. (¿No es verdad? (¿Tú crees?) Iets ontkennen. Zeggen of iets wel of niet zo is. Directe vraagzinnen. Gebruik van het werkwoord ‘estar’ in combinatie met bijwoorden die aangeven hoe iets wordt gedaan. Gebruik van de meest voorkomende uitdrukkingen die een hoeveelheid aangeven. Vergelijkingen met ‘kleiner/groter dan’, ‘meer/minder dan’ en ‘even groot/evenveel als’. Gebruik van de meest voorkomende vragende voornaamwoorden (Qué, cuál, quién…). Het lijdend voorwerp: aanwezigheid, afwezigheid en plaats in de zin. Herkenning en gebruik van verschillende vormen van het lijdend voorwerp. Aanwijzende voornaamwoorden.
Course Features
- Lectures 11
- Quizzes 0
- Duration 8 hours
- Skill level Beginner
- Language Spaans
- Students 186
- Assessments Yes